2.2.6 Water keren en afvoeren

De laatste functionele eis die aan een voegovergang gesteld wordt is:  “Water keren en afvoeren”.

Hieronder wordt verstaan: het vermogen van de voegovergang om water te keren c.q. af te voeren om daarmee gevolgschaden aan onderliggende constructies te voorkomen. Lekkende voegovergangen veroorzaken schade in de vorm van chlorideaantasting, uitspoelingen en vervuiling (zie figuur).

Schadelijke gevolgen van niet waterdichte voegovergangen
Schadelijke gevolgen van niet waterdichte voegovergangen

 

Ter bescherming van de onderliggende constructies wordt de voorkeur gegeven aan waterdichte voegen. Dit kan bereikt worden door een rubber afdichtingsprofiel, maar ook door een gootconstructie. De ervaring leert dat gootconstructies over het algemeen niet voldoende worden gereinigd en dat de onderliggende constructie dan onvoldoende worden beschermd. Daarom wordt de voorkeur gegeven aan afdichtingsprofielen.

Links: afdichtingsprofiel (hier: slab) en rechts een gootconstructie

Lekkage kan zijn oorzaak vinden in de voegovergang zelf of in de aansluiting op zijn omgeving, waardoor (lokaal) achterloopsheid ontstaat. Daarom dienen ook aan de aansluitingen op de verharding en de ondergrond eisen gesteld te worden die de waterdichtheid waarborgen. Dit is belangrijk te beheersen een raakvlak die in de praktijk vaak te weinig aandacht krijgt en daarmee een risico vormt.

Het ontwerp dient aantoonbaar te leiden tot een waterdichte voegovergang. Deze waterdichtheid geldt voor de gehele breedte van het kunstwerk, dus inclusief de schampkanten. De bevestiging van de afdichtingelementen mag niet worden beïnvloed door de voegbeweging en de accumulatie van vuil (zand, stenen etc.).

Onverankerde bitumineuze voegovergangen zijn gevoeliger voor lekkage dan harde voegovergangen, met name als er in de uitvoering iets mis gaat. Scheuren van de voegmassa of onthechting van de ondergrond als gevolg van opspankrachten leiden dan tot lekkage. Bij toepassing van dit type voegovergang bij risicovolle constructies (zoals tandopleggingen) dient zekerheidshalve een tweede waterkering gerealiseerd te worden.

Afdichtingprofielen dienen te voldoen aan de eisen in bijlage 4, tabel B4.1 De dikte van het afdichtingprofiel dient minimaal 4 mm te zijn. Over het algemeen worden CR, SBR en EPDM beschouwd als geschikte materialen voor afdichtingrubbers bij gebruik tussen – 25° en + 45°C.

Een belangrijk detail is de aansluiting van de voegovergang op goot- en bermconstructies van het brugdek. Om hier een duurzaam waterdichte aansluiting te krijgen is het van belang dat deze fabrieksmatig worden vervaardigd en dezelfde conserveringssysteem krijgen als de rest van de voegovergang. In het werk samenstellen en vervaardigen van de gootaansluiting levert onvoldoende kwaliteit door onvolledig laswerk en een inferieure conservering. Te scherpe knikken in randprofielen dienen vermeden te worden. Buigen is soms ook een mogelijkheid. Hiervoor is wel een minimale boogstraal vereist, waardoor niet kan worden geëist dat de voegovergang het profiel van de schampkant en/of goot volledig volgt.

De aansluiting van de voegovergang en het asfaltbeton dient ook waterdicht te zijn om reden van waterdichtheid (achterloopsheid), ter voorkoming van aantasting van het staal in het contactvlak en ter voorkoming van rafeling van het asfalt. Daartoe dient bij plaatsing van de voegovergang vóór het asfalteren het contactvlak tussen het asfaltbeton en de voegovergangsbalk te worden voorzien van een flexibele bitumineuze voegvulling.