3.7 Zettingen (Gset)

Zettingen zijn tijdafhankelijke verplaatsingen van de fundering die ontstaan door een constante belasting uit het eigen gewicht en de rustende belasting op de fundering. Ze kunnen worden bepaald aan de hand van EN 1997-1 (NEN 9997).

Gelijkmatige zettingen hebben geen belastingeffecten tot gevolg. Ongelijkmatige zettingen hebben bij statisch onbepaalde constructies wel belastingeffecten tot gevolg.
Volgens de Richtlijnen Ontwerp Kunstwerken (ROK) van Rijkswaterstaat mogen verticale zettingsverschillen van maximaal 30 mm optreden. Dit vormt een uitgangspunt voor het ontwerp van de fundering. Voor de bovenbouw en opleggingen dient rekening gehouden te worden met de belastingeffecten van deze ongelijkmatige zettingen. Daarbij kan dit criterium veel te ruim zijn. Verschillende combinaties van steunpuntzettingen dienen beschouwd te worden. In onderstaande figuur 3.7.a. is als voorbeeld de maximale oplegreactie bepaald voor steunpunt 2, bij zetting van steunpunt 1 en 3.

Figuur 3.7.a Ongelijkmatige zettingen: Zakking van stp 1 en 3 geeft maximale oplegreactie stp 2

 

Verticale zettingen van pijlers en landhoofden kunnen leiden tot rotaties ter plaatse van de opleggingen. Ook kunnen er onder invloed van horizontale gronddrukken horizontale verplaatsingen ter plaatse van de opleggingen en voegovergangen optreden.

Als gevolg van verticale en horizontale krachten op de onderbouw en de fundering zal de onderbouw iets kunnen vervormen en verplaatsen met mogelijke consequenties voor de bewegingen in de opleggingen en de voegovergangen (rotatie, translatie). Zowel bij het ontwerp van het kunstwerk als de opleggingen en voegovergangen dient met zettingen rekening te worden gehouden.

De vervormingen als gevolg van zettingen kunnen leiden tot blijvende dwangkrachten in het oplegsysteem in de vorm van verticale krachten, maar ook horizontale krachten. Zettingen van pijlers en landhoofden kunnen worden bepaald met NEN9997-1.