6.4.1 Algemeen

Voorinstellen is het instellen van de opleggingen tijdens de montage vooruitlopend op bewegingen van de bovenbouw, welke nog komen gaan gedurende de verdere bouw en de levensduur van het kunstwerk vanaf het moment dat de oplegging is gemonteerd. Het hoofddoel van voorinstelling is, dat de opleggingen gedurende de hele levensduur van een kunstwerk in alle klimatologische omstandigheden en in alle toekomstige constructieve vervormingen vrij kan bewegen binnen de grenzen van zijn glij- en rotatiewegen. Het uitgangspunt van de voorinstelling is dat op het einde van de berekende levensduur de verschuiving gelijk is aan 0 mm, en de scheefstand gelijk is aan 0 mrad bij een nominale midden ontwerptemperatuur van 10 °C.

Een voorinstelling van een oplegging kan nodig zijn in verband met de volgende bewegingen van een brug:

  1. In verband met een translatie.
  2. In verband met een hoekverdraaiing.

Het is zeer belangrijk, dat alle effecten tijdens de bouw en levensduur, welke invloed hebben op translatie en hoekverdraaiing, worden onderkend voorafgaand aan het definitieve ontwerp van de oplegging. De voorinstelling wordt daarom bepaald door de constructeur van de brug en moet worden opgegeven aan de constructeur van de oplegging. De mate van voorinstelling hoort expliciet op de definitieve uitvoering ontwerptekening (De UO tekening van de oplegging) te staan als tabel met maatvariaties in mm. per gr C.

Het aanbrengen van een voorinstelling is alleen mogelijk bij stalen opleggingen. Een stalen oplegging is een constructie met een separaat boven- en onder zadel met daartussen een glij- & rotatiemedium of rollen. De voorinstelling moet ingesteld worden conform: RTD 1012 2017 art. 7.11.7 en NEN-EN 1337-11 art. 6.1:

Het vrije deel dient gepositioneerd te worden met de juiste voorinstellingen.

Rubberopleggingen type B volgens NEN-EN 1337-3 zijn niet voor in te stellen. Beweging in dit type wordt opgevangen door vervorming van het rubber zelf tussen zijn staalplaten.  Alle toekomstige bewegingen uit temperatuur, voorspanning en bouwfaseringen dienen te zijn onderkend als uitgangspunten voor het ontwerp van de rubberoplegging zelf (zie hoofdstuk 3). Bij rubberopleggingen verdient het aanbeveling dat het ontwerp voorziet in het kort opvijzelen van voorgespannen dekken. Alle effecten uit voorspanning en/of bouwfasering worden dan geneutraliseerd.

Rubberopleggingen type E, dus met een geïntegreerd glijmedium, kunnen wel vooringesteld worden.