6.5.1 Algemeen

Regelmatig gaat het installeren van opleggingen gepaard met vijzelwerkzaamheden. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn in de volgende gevallen:

  • Vervangen van opleggingen.
    De levensduur van een oplegging is over het algemeen korter dan dat van het kunstwerk. Dit heeft tot gevolg dat de meeste opleggingen gedurende de levensduur van een constructie vervangen dienen te worden. Om het uitbouwen van de oude opleggingen en het inbouwen van de nieuwe opleggingen mogelijk te maken is het noodzakelijk de bovenbouw tijdelijk te ondersteunen met vijzels.
  • Onderhoud/reparatie aan stalen bolsegment en pot opleggingen.
    Vervangen van opleggingen is niet altijd noodzakelijk. Soms kan worden volstaan met groot onderhoud aan de opleggingen. Omdat juist de glijdvlakken vaak groot onderhoud behoeven is het noodzakelijk deze bereikbaar te maken door de bovenbouw tijdelijk op te vijzelen. Hiervoor dient wel eerst het bovenzadel gelost te worden van de bovenbouw, anders springt het glijmedium uit zijn kamer! Helaas hebben juist oude opleggingen geen separate ankerplaat: het bovenzadel is rechtstreeks ingestort aan het dek. In die gevallen zal project specifiek naar de mogelijke vervangbaarheid van onderdelen gekeken moeten worden. In het uiterste geval kan er dus niet gerepareerd worden en moet de gehele oplegging vernieuwd worden inclusief vijzelwerk.
  • Onderhoud/reparatie aan rubber opleggingen.
    Handleiding CRIAM Rubber Oplegblokken en richtlijnen voor reparatie (RTD 1017 -2) geeft richtlijnen voor reparatie van rubber opleggingen. Conform deze handleiding kan het zijn dat reparatie alleen mogelijk is bij tijdelijke ondersteuning middels vijzels. Dit doet zich met name voor in die gevallen waarbij de primaire functie van de oplegging bestaande uit het opnemen van krachten niet voldoende is gegarandeerd tijdens de reparatie. Voorbeelden hiervan zijn:

    • Ten opzichte van de schade zal een nog groter deel van het rubber en/of zijn staalplaten verwijderd moeten worden ten behoeve van een duurzame reparatie.
    • Een slechte staat van ondersabelingen en/of oplegpoeren. Het saneren en herstellen van ondersabelingen en oplegpoeren in belaste toestand kan tot verlies aan draagvlak van de oplegging leiden. Het gerepareerde oppervlak werkt alleen in de krachtsafdracht als deze is uitgevoerd in onbelaste toestand.
      verwijderd moet worden (zie hoofdstuk 4.2.5 van de RTD 1017-2).
    • Situaties waarbij de reparatie aan de rubber oplegging alleen uitgevoerd kan worden in onbelaste toestand. Bijvoorbeeld reparaties aan de inwendige rubberlagen.

Bij reparatiewerkzaamheden aan opleggingen moet de reparatiemethode VOORAF gekwalificeerd zijn. Dit op basis van een VOORAF uitgevoerd geschiktheidsonderzoek. Zie ook hiervoor Bijlage C hoofdstuk C1.1 van de RTD 1017-2.

  • Het herstellen van “weggewandelde “opleggingen (zie hoofdstuk 6.3.9)
    De RTD 1017 hoofdstuk 4.3.spreekt in dit geval van herstel van opgetreden verplaatsing van het rubber oplegblok.
  • Neutraliseren van de stand van rubber opleggingen (‘laten schrikken’)
    In hoofdstuk 2 van dit handboek is uitgebreid beschreven met welke vervormingen rekening moet worden gehouden. Een deel van de permanente vervormingen treedt tijdens de bouwperiode al op. Denk aan de elastische verkorting door de voorspanbelasting en de eerste krimp van het beton. In bepaalde gevallen kan tijdens het ontwerp worden besloten deze vervorming niet mee te nemen. Het beperken van de afmetingen van een oplegging kan hier een aanleiding voor zijn. Opleggingen met glijdvlakken type C worden dan voorzien van een voorinstelling zodat de oplegging na het optreden van de permanente vervormingen gecentreerd staat. Rubber opleggingen zonder glijplaat (type B) kunnen echter niet worden voorzien van een voorinstelling. Het is dan noodzakelijk om na het optreden van deze vervorming de bovenbouw gedurende korte tijd op te vijzelen, zodat de opleggingen terug kunnen schieten in hun neutrale stand. Dit wordt ook wel het laten schrikken van opleggingen genoemd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de elastische eigenschappen van rubber. Tijdens de scheefstand zal een deel van de vervorming elastisch zijn en een deel blijvend. Het wegnemen van de opgelegde vervorming door vijzelen maakt dat het elastische deel verdwijnt (het blok springt terug). Het blijvende deel zal echter niet meer terugkomen dus enige scheefstand zal blijvend zijn. Het blijvende deel is een rubber eigenschap die wordt aangeduid met blijvende vervorming of ‘compression set’. Dit deel neemt toe naarmate het blok langer scheef heeft gestaan. Het is ook voor een deel van het rubbersoort afhankelijk.De RTD 1017 geeft handreikingen om sterk vervormde rubber opleggingen te beoordelen omdat hieraan de methode CRIAM is gekoppeld: Het Constructief Risico Indexering Afweging Model. Als de opleggingen geen andere schadebeelden hebben dan scheefstand is het advies al snel deze opleggingen te laten liggen. Er kan overwogen worden herberekeningen te doen op basis van het kleinere netto draagoppervlak bij de scheefstand, maar dat leidt al snel tot afkeur, zeker met de huidige verkeersbelastingen op oudere kunstwerken. Als het blok verder gaaf is: zie CRIAM RTD 1017. Onderken de risico’s met hun indexering en laat de opleggingen liggen indien deze risico’s acceptabel of te beheersen zijn.Bij het neutraliseren van de stand van rubber opleggingen geldt het volgende belangrijke aandachtspunt. Als de temperatuur lager is dan +/- 5 °C schrikt een rubber oplegging niet meer snel terug. In een dergelijk geval kan het rubberblok verwijderd worden en minimaal 8 uur in een warm bad gelegd worden. Het aanstralen met een verwarming op maximaal 50 °C kan ook werken. Neem voor beide methoden wel de tijd!  Als het blok verwijderd wordt omdat hij in een bad gelegd moet worden, noteer dan wel zeer nadrukkelijk de positie en de locatie van het individuele blok. De blokken moeten op exact dezelfde positie terugkomen. Hiermee wordt ongelijke belasting van een rubberblok voorkomen als er weer afgevijzeld wordt. De blokken kunnen immers een hoogte variatie hebben van plus en min 2 mm (zie NEN-EN 1337-3 art 6.2.3.1). Deze tolerantie betekent dat twee naast elkaar gelegen blokken een hoogteverschil kunnen hebben van 4 mm. NB. De compressie van een gemiddeld rubber blok bedraagt indicatief slechts 2 mm á 3 mm is.
  • Overige situaties
    Andere schade beelden kunnen zijn: kieren, roestende staalplaten, scheuren.

Normatieve eisen aan vijzelwerk.

Het is belangrijk dat het vijzelen wordt uitgevoerd door een deskundige partij met een ruime ervaring en vakbekwaam personeel. In de volgende normen en richtlijnen worden eisen gesteld ten aanzien van het vijzelwerk:

  • CUR-aanbeveling 081 Vijzelen en schuiven
    Deze aanbeveling geeft richtlijnen voor de organisatie, gezondheid en veiligheid van de werknemers en een beheerste uitvoering van vijzelwerk.
  • In CUR-aanbeveling 068 Constructieve eisen en bepalingsmethoden
    Deze aanbeveling geeft richtlijnen voor het ontwerpen van voorzieningen die tijdens het vijzelwerk worden ingezet.
  • RTD 1012, art. 7.11.4 en 7.11.9.
    In deze richtlijn wordt eisen gesteld aan het vijzelplan dat voor elk vijzelwerk opgesteld moet worden.

In de projecten waar de ROK 1.3 van toepassing is geldt, via sub paragraaf 6.4, dat in het beheer- en onderhoudsplan van de opleggingen minimaal het volgende benoemd moet worden:

  1. Ontwerpuitgangspunten bij vervangen opleggingen
  2. De berekening van de krachten, translaties en rotaties.
  3. Specificatie voorinstelling
  4. Risico-inventarisatie incl. beheersmaatregelen bij vervanging.

Een goede risico-inventarisatie kan alleen opgesteld worden in een integraal overleg tussen het ontwerpteam van de brug, het ontwerpteam van de opleggingen, het ontwerp team van de vijzelconstructies en uitvoeringsdeskundigen ten aanzien van de opleggingen.

Overige aandachtspunten

Verder gelden de volgende aandachtspunten bij onderhoud aan opleggingen in combinatie met vijzelwerk:

  • Een vijzel welke dicht in de buurt van een te repareren rubber oplegging staat zal de netto werkruimte en werkmogelijkheden aan de oplegging sterk verminderen.
  • De bereikbaarheid en resterende werkruimte van een te repareren oplegging moet voor de werkzaamheden worden beoordeeld op veiligheid en haalbaarheid volgens de RTD 1017 Bijlage C hoofdstuk C3 en C3.1. Bij voorkeur is hierbij de reparateur zelf aanwezig en spreekt zijn beoordeling uit.