2.3 Levensduur

In EN 1990 wordt een ontwerplevensduureis van 10 – 25 jaar geadviseerd. In verband met de kosten van het opvijzelen, zorgvuldig afstellen en aflaten, gemoeid met vervanging van opleggingen die vaak een veelvoud zijn van de aanschafkosten van de opleggingen bedragen, is het echter verstandiger om te streven naar een levensduur van minimaal 40 jaar.

De levensduur van een oplegging hangt voornamelijk af van slijtage (van glijdelementen en afdichtringen), vermoeiing en slijtage (van stalen delen) en veroudering (door ozonaantasting, corrosie van staal, degradatie van rubber). Deze fenomenen dragen ertoe bij dat opleggingen over het algemeen een werkzame levensduur hebben die aanzienlijk korter is dan het kunstwerk.

De levensduur van opleggingen is helaas nog niet door middel van berekeningen of op basis van testen in te schatten. Over het algemeen hebben opleggingen, indien goed ontworpen, geplaatst en onderhouden conform de normen een levensduur van minimaal 30 tot 50 jaar. Omdat staalgewapende rubberopleggingen al lang worden toegepast, is op basis van ervaring vastgesteld dat dit type oplegging inderdaad een levensduurverwachting heeft van tenminste 50 jaar (tenminste indien goed ontworpen, geproduceerd en gemonteerd conform de normen).

Belangrijk voor alle type opleggingen is dat er geen sprake is van langdurige chloridebelasting, bijvoorbeeld via open of lekkende voegovergangen. Zoutinwerking leidt tot aantasting van de oplegging en verkort per definitie de levensduur.

Een stalen oplegging heeft per definitie groot onderhoud nodig na +/- 20-30 jaar omdat dan doorgaans de conservering ontoelaatbaar is aangetast. Dit is dus minimaal op de helft van zijn beoogde levensduur.