7.2.1 Inspectiekaders

In verschillende normen, richtlijnen en handboeken worden kaders beschreven voor het inspecteren van opleggingen. In deze paragraaf worden de belangrijkste op een rij gezet en toegelicht. Getracht wordt een overzicht te generen en de lezer wegwijs te maken binnen de verschillende inspectiekaders.

De belangrijkste documenten zijn:

  1. NEN-EN 1337 Structural Bearings – Part 10: Inspection and maintenance
  2. CUR-Aanbeveling 117 Inspectie en advies kunstwerken
  3. Handboek inspectie opleggingen conform CUR-Aanbeveling 117
  4. Rijkswaterstaat referentiedocumenten ‘Vaste brug’ en ‘Viaduct’
  5. Factsheets voor inspectie, beheer en onderhoud van opleggingen
  6. RTD-1017-2 CRIAM Rubber opleggingen en richtlijnen voor reparatie

Het kader dat gevolgd moet worden verschilt per situatie en is afhankelijk van de opdrachtgever en de eisen die gesteld worden. Zo zijn d, e en f richtlijnen van Rijkswaterstaat die in eerste instantie alleen zijn bedoeld voor kunstwerken van Rijkswaterstaat. Echter is het goed mogelijk dat andere opdrachtgevers (zoals provincies en gemeenten) Rijkswaterstaat hierin volgen en deze documenten van toepassing verklaren in de door hen gestelde eisen. Dat zal dus door de inspecteur per project moeten worden nagegaan. In elk geval is het zo dat de genoemde documenten waardevolle en gedetailleerde informatie bevatten over faalmechanismes, schadebeelden, interventieniveaus en herstelmaatregelen voor opleggingen. Ongeacht de door opdrachtgever van toepassing verklaarde richtlijnen is het daarom voor elke inspecteur die opleggingen moet inspecteren een gemiste kans wanneer hij of zij geen kennis heeft genomen van deze zes documenten.

In onderstaande tabel is getracht om van de hiervoor genoemde documenten in een overzicht samen te vatten welke aspecten per document worden behandeld.

 

 

Ad a. NEN-EN 1337 Structural Bearings – Part 10: Inspection and maintenance

De normserie NEN-EN-1337 voor opleggingen is eerder aan bod gekomen in hoofdstuk 2 van dit handboek. Waar deel 2 t/m 8 van de norm elk specifiek één type opleggingen behandelen, gaat deel 10 ‘Inspection and Maintenance’ over het inspecteren van opleggingen in zijn algemeen.

 

 

Normdeel 10 is een bondig document en beschrijft een vrij sober protocol waarbij minimum eisen worden gesteld aan uit te voeren inspecties aan opleggingen. Kenmerkend aan deze norm is het volgende:

  • Er worden 2 type inspecties beschreven:
    1. Regular Inspection (visuele inspectie zonder metingen)
    2. Principal Inspection (visuele inspectie op handafstand met metingen).
  • Per type oplegging wordt aangegeven welke aspecten gecontroleerd en gemeten moeten worden. Mede aan de hand van figuren en een standaard inspectieformulier.
  • Interventieniveaus zijn niet opgenomen in deel 10 zelf. In plaats daarvan hebben de normdelen 2 t/m 8 een eigen hoofdstuk ‘Criteria for in-service inspection’. Dat is telkens het laatste hoofdstuk van het normdeel. In de betreffende hoofdstukken wordt voor enkele belangrijke onderdelen van de opleggingen interventiewaarden gegeven (bijvoorbeeld toelaatbare slijtage van glijdvlakken en maximaal toelaatbare schuinstand van rubber opleggingen). De beschreven criteria zijn echter vrij summier waardoor er nog behoorlijk wat deskundigheid voor nodig is om alle inspectieresultaten goed te kunnen beoordelen.
  • Er worden geen inspectie-intervallen gespecificeerd. Hiervoor wordt verwezen naar landelijke richtlijnen.

Het inspectiekader zoals beschreven in NEN-EN 1337 is vrij summier. Het moet worden gezien als een basis met minimale eisen. Achtergrondinformatie over bijvoorbeeld typische schadebeelden en faalmechanismen ontbreekt. Een geharmoniseerde norm is daar ook niet de juiste plek voor. Dat betekent dat er een zeer deskundige specialist voor nodig is om alleen op basis van dit document te komen tot correcte metingen, juiste interpretaties en een doelmatig advies. Gelukkig zijn er richtlijnen en handboeken beschikbaar met meer inhoudelijke informatie over het verouderingsgedrag van opleggingen. Deze bieden goed opgeleide inspecteurs en adviseurs voor de meest voorkomende situaties voldoende handvatten om tot een goed advies te kunnen komen. Veelal vormt de NEN-EN 1337 de basis voor deze richtlijnen of zijn deze richtlijnen dekkend voor de in de norm gestelde eisen.

 

Ad b) CUR-Aanbeveling 117 ‘Inspectie en advies kunstwerken’

CUR-Aanbeveling 117 geeft procedures, regels en eisen voor inspectie, advies en (nader) onderzoek voor beheer van civieltechnische constructies en hun technische installaties. Een belangrijk uitgangspunt van CUR-Aanbeveling 117 is het eenduidig definiëren van de inspectieopdracht met een afkadering van de diepgang van activiteiten en producten per inspectiecategorie. Dat is gedaan om vooral ook voorafgaand aan de inspectie duidelijkheid te scheppen over de te verwachten diepgang van de inspectie en inspectierapportages. Er zijn verschillende inspectiecategorieën gedefinieerd waarmee tegemoet wordt gekomen aan de diverse projectfasen en contractvormen.

Zoals de titel al aangeeft gaat CUR-Aanbeveling 117 over civieltechnische constructies in het algemeen en niet specifiek over opleggingen. Wel is de inspectierichtlijn zo opgezet dat hier bij het inspecteren van componenten van de constructie goed op kan worden aangesloten. De vertaalslag naar het inspecteren van materialen en kritieke onderdelen is zelfs al gemaakt in een serie SBRCURnet handboeken. Zo zijn er handboeken gepubliceerd over bijvoorbeeld het conform deze richtlijn inspecteren van beton, staal, metselwerk, voegovergangen en opleggingen. De CUR-Aanbeveling en de handboeken vormen dus één integraal geheel.

 

Ad c) Handboek Inspectie Opleggingen (conform CUR-Aanbeveling 117)

Waar CUR-Aanbeveling 117 voorziet in een eenduidig inspectiekader met procedures, regels en algemene eisen, voorziet het Handboek Inspectie Opleggingen in de achtergrondinformatie en specifieke eisen ten aanzien van het inspecteren van opleggingen. Bovendien bevat het handboek per type oplegging een uitgebreid hoofdstuk over;

  • achtergrond;
  • assortiment;
  • identificatie;
  • specifieke aandachtspunten tijdens inspectie;
  • schadebeelden en faalmechanismen;
  • diagnose, prognose en aandachtspunten bij advies.

Advisering behoort als activiteit niet tot de in het Handboek Inspectie Opleggingen behandelde inspectiecategorieën. Wel zijn aandachtspunten opgenomen die van belang zijn voor de kwaliteit van het adviesproces.

Het handboek is bedoeld voor alle stakeholders bij bestaande civiele kunstwerken zoals beheerders, inspecteurs, adviseurs en constructeurs.

 

Inspectiehandboek opleggingen

 

Terwijl het handboek inhoudelijk een behoorlijke diepgang kent, wordt consequent aangesloten bij de inspectie categorieën volgens CUR-Aanbeveling 117. Onderdelen uit het handboek die hiertoe goede handvatten bieden zijn bijvoorbeeld:

  • Voorbeelden van inspectie-registratieformulieren, meetprotocollen en inspectierapportages voor verschillende type inspecties en opleggingen.
  • Verwijzingstabellen opleggingen.

Met de verwijzingstabellen wordt de verbinding gemaakt tussen CUR-Aanbeveling 117 en het handboek. De tabellen zijn opgenomen in bijlage 1 van het handboek. Per type oplegging bevat deze bijlage een tabel. In de tabellen zijn per onderdeel, schadebeeld en functie aandachtspunten en activiteiten opgenomen die bijdragen aan de kwaliteit van de inspectie. De informatie in de verwijzingstabellen is vooral gericht op de onderbouwing van de volgens CUR-Aanbeveling 117 te registreren waarnemingen.

De combinatie van technische inhoudelijke achtergrondinformatie over bestaande opleggingen in combinatie met de helder geformuleerde inspectieprocedures maken de CUR-Aanbeveling 117 en het Handboek Inspectie Opleggingen een must have voor elke inspecteur/adviseur die betrokken is bij het inspecteren en in stand houden van opleggingen.

 

Ad d) Rijkswaterstaat referentiedocumenten ‘Vaste brug’ en ‘Viaduct’

Rijkswaterstaat heeft voor verschillende objecttypes de referentie-instandhoudingsstrategie beschreven in referentiedocumenten. Per objecttype is een referentiedocument opgesteld. Zo is er ook een referentiedocument voor bruggen en een voor viaducten. De referentie-instandhoudingsstrategie wordt hierin beschreven aan de hand van de belangrijkste onderdelen van het object. Opleggingen vormen één van die onderdelen. Per onderdeel zijn het verouderingsgedrag, de risico’s voor het functioneren en onderhouds- en inspectiemaatregelen beschreven.

Het document is als volgt opgebouwd:

  • In de verschillende hoofdstukken zijn voor een of meerdere gelijksoortige onderdelen de decompositie en onderhouds- en inspectiemaatregelen gegeven (één van deze hoofdstukken is gewijd aan opleggingen);
  • In Bijlage D tot en met Bijlage I wordt nader ingegaan op faalmechanismen, verouderingsverloop, schadebeelden en interventieniveaus (één van deze bijlagen is gewijd aan opleggingen);
  • In factsheets (apart document) zijn per onderdeel veel voorkomende risico’s opgenomen. Voor opleggingen is een aparte serie factsheets opgesteld. Hierop wordt verder ingegaan in de volgende paragraaf.

 

Relatie tussen verschillende referentiedocumenten RWS

 

Ad e) Factsheets voor inspectie, beheer en onderhoud opleggingen

Omstreeks 2013/2014 is de beschikbare kennis van en ervaring met in Nederland toegepaste opleggingen gebundeld en vastgelegd in ‘Factsheets voor inspectie, beheer en onderhoud van opleggingen’. Deze factsheets zijn vooral te beschouwen als een vorm van kennisborging en zijn beschikbaar voor rubber opleggingen, rolopleggingen en potopleggingen. De factsheets zijn globaal als volgt opgebouwd:

  1. Beschrijving samenstelling type oplegging en varianten
  2. Aandachtpunten en schademechanismen
  3. Risico’s
  4. Overige informatie / specifieke aandachtspunten.

De informatie uit de factsheets is grotendeels verwerkt in het ‘Handboek Inspectie Opleggingen’. Uitzondering daarop zijn de tabellen met risico’s. Voor het bepalen van risiconiveaus is het gebruik van deze risicotabellen dan ook zeer aan te bevelen.

 

Ad f) RTD 1017-2 ‘Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor reparatie’

Met betrekking tot het inspecteren van en het adviseren over bestaande rubber opleggingen is RTD 1017-2 ‘Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor reparatie’ een zeer waardevol document. CRIAM staat voor Constructief Risico Indexatie en Afwegings Model. Deze RTD (Rijkswaterstaat Technisch Document) is opgesteld naar aanleiding van de destijds algemene gang van zaken waarbij schade aan opleggingen vaak direct resulteerde in het advies om deze opleggingen te vervangen. Het is in veel gevallen maar zeer de vraag of vervanging noodzakelijk is. Bovendien zijn de kosten van vervanging meestal aanzienlijk vanwege de beperkte bereikbaarheid en noodzakelijke tijdelijke hulpconstructies.

RTD 1017-2 ‘Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor reparatie’

 

Verreweg de meeste kunstwerken zijn uitgevoerd met rubber opleggingen. Deze opleggingen hebben een specifiek gedrag en verouderingsmechanisme waarvan de risico’s op juiste wijze moet worden ingeschat om onnodige vervanging en bijbehorende hoge kosten te voorkomen. Daarnaast is vervanging van opleggingen niet geheel zonder risico’s. Er zijn diverse gevallen bekend waarbij opleggingen na vervanging onjuist functioneerden door overbelasting of door onderbelasting.

De RTD 1017-2 geeft een afwegingsmodel (CRIAM) voor het komen tot een verantwoord advies, waarbij het uitgangspunt is dat vervanging of andere kostbare maatregelen niet wordt geadviseerd tenzij dit om functionele redenen echt noodzakelijk is, of in gevallen waarbij reparatie dringend noodzakelijk maar niet uitvoerbaar is. Het uitgangspunt is daarbij ook dat veel voorkomende schades duurzaam te repareren zijn, mits deze goed bereikbaar zijn. In bijlage C van deze RTD zijn richtlijnen opgenomen voor de reparatie van rubber oplegblokken, waar in contracten naar verwezen kan worden.

De basis van de CRIAM is een analyseformulier die als doel heeft om de inspectieresultaten en analyse van ontwerpgegevens op een objectieve manier te beoordelen. Dit zal leiden tot een deeladvies voor de vervolgstappen voor de rubberen oplegblokken. Het uitgangspunt bij het eindadvies moet zijn dat wanneer een rubberen oplegblok in de huidige praktijk en in huidig gebruik functioneel voldoet, deze in principe niet wordt vervangen.

De RTD 1017-2 is in principe alleen bedoeld voor toepassing tijdens programmeringsinspecties voor Rijkswaterstaat. Het spreekt voor zich dat het afwegingsmodel ook in andere situaties en voor andere opdrachtgevers een waardevol instrument kan zijn.