6.7.6.3 Voegconcept fam. 4

Het aanbrengen van flexibele voegovergangen wordt in dit handboek uitgesplitst naar de volgende activiteiten welke hieronder worden behandeld. In de RTD1007-4 hfd 10 is de richtlijn voor uitvoering opgenomen welke in aanvulling op onderstaande uitsnede in acht genomen dient te worden.

  • het beoordelen en prepareren van de ondergrond;
  • het aanbrengen van verankerd rekspreidend verenpakket (alleen bij voegconcept 4.1b)
  • het aanbrengen van gietasfalt randbalken (alleen bij voegconcept 4.1c en 4.1d)
  • het aanbrengen van een waterdichte hechtlaag;
  • het aanbrengen van vooromhulde steenslag;
  • het afvullen van de holle ruimten;
  • het aanbrengen van een slijtlaag;

 

De constructie uitgebeeld

 

Principedoorsnede flexibele voegovergang
Onverankerde flexibele voegovergang

A. Gietasfalt randbalken (niet bij alle voegproducten)

B. Flexibele massa bestaande uit gemodificeerde bitumen en steen

C. Egalisatie en/of uitvulling (t.b.v. vlakheid en sturen op de dikte)

D. Slijtlaag t.b.v. stroefheid

E. Afdekplaat t.b.v. opsluiten voegmassa

F. Kunstwerk ondergrond

G. Samenpersbaar (rond-)schuim of koord tegen weglopen van bitumen

H. Bitumineuze hechtlaag

Verankerde flexibele voegovergang

1.   Hoekijzer

2.   Chemisch ingelijmd  anker (diameter 20mm, zetdiepte 170mm)

3.   EPDM

4.   Afdekplaat t.b.v. opsluiten voegmassa

5.   Samenpersbaar (rond-)schuim of koord tegen weglopen van bitumen

6.   Egalisatie en/of uitvulling (t.b.v. vlakheid en sturen op de dikte)

7.   RSAG – veer

8.   Kelfort band

9.   Draadoog

 

Het beoordelen en prepareren van de ondergrond

Dikte van de flexibele voeg

Bij de keuze voor een flexibele voegovergang is in het (detail-) ontwerp rekening gehouden met een bepaalde asfaltdikte cq. dikte van de flexibele massa. Deze dikte heeft een sterke relatie met de capaciteit die de flexibele massa bezit voor het opnemen van verplaatsingen en is per voegconcept en per voegtype verschillend. In de DoP van het voegconcept is aangeven binnen welke minimale en maximale voegdikte de voegovergang gerealiseerd dient te worden. Na het opbreken van een verharding kan men beoordelen of deze aanname juist is geweest, of dat er mogelijk sprake is van een afwijkende situatie als gevolg van aanpassingen in het alignement (of iets dergelijks).

Minimale dikte: de dikte van voegmassa ter plaatse van de goot en de schampkant moet zo gelijk zijn aan de dikte van de voegovergang in het rijgedeelte. Bij bitumineuze voegovergangsystemen  mag deze niet minder zijn dan 80 mm.  In het geval er onvoldoende verhardingsdikte ter plaatse van de dilatatieopening aanwezig is om de minimale dikte ter plaatse van de goten te realiseren, dient een sparing in de onderliggende beton ter plaatse van de goot te worden gemaakt. Bij renovatie dient gecontroleerd te worden of de betondekking op de wapening niet minder wordt dan 25mm, indien dat het geval is dient een geschikte dekkingsverbeteraar te worden aangebracht op het betonoppervlak alvorens de voegovergang aan te brengen.

Maximale dikte: De dikte van de voegmassa in de rijbaan, goot en schampkant mag maximaal 20% afwijken van de nominale dikte van het gevalideerde voegovergangsysteem. Indien de dikte groter is dan 120% van het geverifieerde ontwerp, dan moet de voegruimte worden gereconstrueerd. Daarbij moet na het verwijderen van de oude voegovergang (renovatie) of de verharding (nieuwbouw), de ondergrond worden opgehoogd met een (krimparme) mortel conform RTD1007-4, welke hechtend op de ondergrond wordt aangebracht.

 

Vlakheid

De meeste flexibele voegovergangen zijn voorzien van een metalen afdekplaat die de dilatatie overbrugd. Conform de eisen voor flexibele voegovergangen dient het verschil in dikte van de bitumineuze voegovergang aan weerzijde van de voegspleet niet meer te bedragen dan 3 mm. Zo nodig moet eerst worden gerepareerd respectievelijk worden uitgevlakt met een cementgebonden mortel die hechtend wordt aangebracht. Wanneer ervoor voegovergangen zijn verwijderd en de ondergrond grotere niveauverschillen kent, zal de betonnen ondergrond worden uitgevuld en/of geëgaliseerd. Zodra de ondergrond aan weerszijde van de dilatatie vlak is afgewerkt, kan de metalen afdekplaat schuiven zonder een ongewenste weerstand of vervorming te ondergaan.

Draagkracht en reinheid 

Een andere voorwaarde voordat men daadwerkelijk kan aanvangen met de aanleg van de flexibele voegovergang betreft het beoordelen van de draagkracht en reinheid. Het mag duidelijk zijn dat de ondergrond geen constructieve gebreken heeft en de belasting vanuit het verkeer op een goede manier kan opnemen. De aanhechting van de flexibele massa is daarbij eveneens van belang. Hoewel bitumen op tamelijk veel materialen (kunnen) hechten, is een beoordeling vooraf nodig. Eventuele cementsluier kan bij de hitte van de flexibele massa loskrimpen van de ondergrond. Vuil en vet zullen ook verwijderd moeten worden zodat het materiaal optimaal aan de omgeving hecht. Over het algemeen worden de betonnen ondergrond en de asfaltflanken met grit gestraald, dan gereinigd met hogedrukwater en dan drogen met hetelucht.

Het aanbrengen verankerd rekspreidend verenpakket (alleen bij voegconcept 4.1b)

Bij een van de voegconcepten van flexibele voegovergangen wordt een rekspreidend verenpakket aangebracht. Voegconcept 4.1b bestaat uit een samenstel van gemodificeerde bitumen, mineraal aggregaat en spiraalveren tussen de onderliggende constructie van verankerde stalen hoekstalen. De voegbewegingen worden verspreid door de spiraalveren over de breedte van de voegovergang tussen de stalen hoekstalen. Het gevolg is dat er geen spanningen op de flanken van de voeg komen. De aanbrengwijze van het rekspreidend verenpakket is als volgt:

Aanbrengen ankers

  • Indien bekend: tekening van het kunstwerk raadplegen op locatie van aanwezige wapening;
  • Gaten voor ankers aftekenen op de betonnen ondergrond door middel van voorboren in uitgelegde hoekstalen;
  • Controle van de afgetekende boorgaten met mogelijke doorboring van wapening;
  • Ankergaten boren met water tot een diepte van 170mm met behulp van diamantboren;
  • Geboorde gaten uitspoelen en schoon blazen met luchtlans;
  • Ankers aanbrengen en overtollige lijm verwijderen;
  • Lijm laten uitharden (tijdsduur afhankelijk van de buitentemperatuur).

Monteren verzinkte hoekstalen

  • Voor het monteren van de hoekstalen wordt bitumenkit onder de hoekstalen aangebracht;
  • De moeren worden met een momentsleutel tot 120 Nm aangedraaid;
  • De overlengte van de ankers > 10 mm wordt afgeslepen waarna de moeren met twee puntlassen worden vastgezet;
  • De slak van het lassen wordt middels stralen verwijderd.

Aanbrengen verzinkte staalplaat

  • Voor het aanbrengen van de staalplaat wordt bitumenkit onder de staalplaat aangebracht ter plaatse van de oplegging waarna de plaat met de nokken in de sponning wordt geplaatst.

Aanbrengen scheidingsmat

  • EPDM ontvetten en over de staalplaat aanbrengen;
  • Aanbrengen hechtlaag over de folie en tegen de flanken van de voeg.

Aanbrengen trekveren

  • Nadat de eerste laag EOS stenen en bitumen is aangebracht worden de veren gemonteerd;
  • De veren worden nadat deze zijn ontvet volledig op spanning aangedraaid;
  • Een tweede laag EOS stenen en bitumen worden aangebracht;
  • Idem voor een derde laag;
  • Tijdens het afgieten per laag met bitumen worden de stenen gemasseerd, zodat deze volledig gepenetreerd worden.

Het aanbrengen van gietasfalt randbalken (alleen bij voegconcept 4.1c en 4.1d)

Bij onverankerde voegovergangsystemen, conform onderstaande afbeelding, moet bij open deklagen aan weerzijde van de voegovergang een overgangsbalk aangebracht worden. Deze randbalken bieden een stabiele, waterdichte omgeving voor de flexibele voegovergang waarbij de aanhechting op de asfaltflanken optimaal is. Bij het inzagen van de verharding wordt zaagwater gebruikt, dat niet altijd eenvoudig van de flanken verwijderd blijft. Het water zal langzaam vanuit de verharding richting de voegflanken trekken en een geringe vervuiling van deze belangrijke hechtvlakken teweegbrengen. Bij installatie in waterdicht asfalt speelt dit aspect geen rol.

Het aanbrengen van gietasfalt kan op verschillende manieren plaatsvinden. Of men realiseert twee afzonderlijke balken waartussen de flexibele voeg later wordt aangebracht, of er wordt 1 doorgaande ‘plak’ gietasfalt aangebracht waarna men de ruimte voor de flexibele voegmassa inzaagt en uitbreekt. Nadat alle hechtvlakken van het gietasfalt zijn beoordeeld, worden deze ingesmeerd met een hechtprimer. Het gietasfalt kan in relatief dunne lagen worden aangebracht tot dit gelijk komt met de bovenzijde van de verharding (of iets eronder, mede afhankelijk van de keuze t.a.v stroefheid).

Het gietasfalt wordt aangevoerd met speciaal ontwikkelde asfaltketels met roerwerk. De temperatuur van gietasfalt mag niet hoger worden dan door de leverancier gespecificeerde maximale temperatuur, welke op de CE markering is opgenomen. Het asfalt wordt met kleine verrijdbare karretjes gelost en op de plaats van verwerking met de hand verwerkt. De “strijker” verwerkt / masseert het hete asfalt vakkundig tot de juiste hoogte wordt bereikt, waarbij wordt gewerkt in lagen van ca. 30mm om het risico op krimpnaden te minimaliseren. De toplaag wordt ingestrooid met zand, split of steen. Voordat de overgangsbalk wordt vrijgegeven voor het verkeer dient deze aan de bovenzijde tot minimaal 50graden te zijn afgekoeld.

Het aanbrengen van een waterdichte hechtlaag

Voorafgaand aan het aanbrengen van de waterdichte hechtlaag worden alle hechtvlakken door middel van gritstralen gereinigd / opgeruwd en schoon/stofvrij gemaakt, bij sommige voegtype wordt ook een primer aangebracht. Het aanbrengen van de bitumineuze massa begint met het voorsmeren van alle hechtvlakken (beton en asfaltflanken) met hete bitumen. Deze waterdichte laag bevordert de hechting van de hete, vooromhulde steen dat spoedig in de vrijgemaakte ruimte zal worden aangebracht. Het verhinderd tevens de instroom van (hemel)water dat via het asfalt bij de voegmassa kan komen. Om de dilatatie vrij en schoon te houden, wordt een samenpersbaar schuim of koord aangebracht.

De hete bitumen wordt verwarmd tot ca. 160-190 graden (afhankelijk van het product) en wordt bijvoorbeeld met borstel of een grote ‘kwast’ aangebracht. Twee belangrijke aandachtspunten voor deze handelingen zijn de reinheid van de hechtvlakken en de maximale temperatuur van de bitumen die niet overschreden dient te worden. Na het aanbrengen van de waterdichte hechtlaag wordt een verzinkte, metalen plaat over de voegspleet aangebracht die voorkomt dat de flexibele voegmassa onder belasting in de voegspleet wordt geperst. Deze afdekplaat kan eenzijdig worden gefixeerd in het beton, of vrij op het beton worden gelegd. Dit verschilt per product.

Het aanbrengen van vooromhulde steenslag en afvullen met bitumen

In de zwart ogende voegsponning, welke geheel droog en stofvrij dient te zijn,  zal vervolgens worden gevuld met hete, vooromhulde steen. De steen kan op de bouwplaats met bitumen worden omhuld of vanuit de asfaltcentrale omhuld worden afgehaald met een zogenoemde Hot-box. Een Hot-box is een speciaal ontwikkelde bak voor een vrachtauto, dat asfalt of vooromhulde steen verwarmd kan transporteren naar de bouwplaats.

De hete steen heeft een temperatuur tussen 160 en 190 graden. Er is geen perfecte temperatuur, maar belangrijk is het effect van de warmte op de viscositeit van de pure bitumen die later wordt aangebracht om de holle ruimten in het steenskelet te vullen. Dit wordt in jargon ook wel ‘penetreren’ genoemd. Het is belangrijk dat de bitumen alle holle ruimten in het steenskelet kan opvullen zodat een waterdicht product wordt gerealiseerd. Om dezelfde reden wordt de steen in lagen verwerkt, zodat de hete bitumen bij het penetreren over de volledige laagdikte de holle ruimten kan bereiken. Afhankelijk van de viscositeit die men heeft bereikt, wordt een laagdikte van 30 tot maximaal 50 mm toegepast om het risico op krimpnaden te minimaliseren. Een bitumineuze voeg wordt dus veelal in 3 lagen aangebracht.

Bij het afvullen van de holle ruimten (penetreren) wordt de bitumen direct na het aanbrengen van de steen (als dit nog heet is) in de holle ruimten gegoten. Dit gebeurt ofwel direct uit de speciaal vervaardigde voegvulketel waarin de bitumen wordt verhit, of vanuit een gieter/emmer. Dit hangt mede af van de samenstelling van het product en de zogenoemde verpompbaarheid. Afhankelijk van de verpompbaarheid van de voegvulling wordt met behulp van emmers de voegvulling aangelegd. Het afvullen van de holle ruimten gebeurt bij elke laag hete steen dat wordt aangebracht. Bij het afvullen of penetreren vloeit de bitumen tussen de stenen weg en giet de vakman tot de bitumen niet verder omlaag zakt. De bovenkant van de laag is bereikt.

Nadat de laatste laag, met lichte overhoogte, is aangebracht wordt deze handmatig of met behulp van een lichte statische wals verdicht zodat deze een gelijk niveau heeft met de aangrenzende asfaltverharding.

Het aanbrengen van een slijtlaag

De bovenzijde van een flexibele voeg dient -net als voor elke andere voegovergang- voldoende stroef te zijn om de veiligheid van de weggebruiker te garanderen. Bij bitumineuze voegovergangen wordt deze stroefheid verkregen door de bovenzijde in te strooien met (verwarmde ca. 80-100graden) split. De split wordt grotendeels ondersteund door het steenskelet van de voegmassa en verkrijgt zijn hechting door inbedding in de bitumen. Voor het optimale resultaat dient het oppervlak direct na het verdichten en na het penetreren met de steenslag te worden ingestrooid. Te weinig inbedding kan betekenen dat de split loskomt bij wringing door het verkeer. Wanneer de split wordt aangebracht op een (te) dikke laag bitumen, bestaat de kans dat deze in de bitumen wordt gereden onder belasting van het verkeer waardoor een glad oppervlak ontstaat.

Het aanbrengen van de split wordt voor sommige voegconcepten opgevolgd door het ‘inwalsen’ waarmee de split goed wordt verankerd in de bitumen. Door afkoeling van de bitumen wordt dit bindmiddel stijf en blijft de split verankerd.

Voor een voegovergangsconstructie haaks op de rijrichting met een breedte van minder dan 200 mm hoeft de stroefheid niet te worden aangetoond. Voor bredere voegovergangsconstructies geldt dat de stroefheid van de voegovergangsconstructie, bepaald volgens RTD1007-4 hoofdstuk 11.4.3, ten minste 45 moet bedragen tenzij een andere waarde is overeengekomen. De stroefheid moet worden aangetoond met de PTV (Pendulum Tester) volgens NEN-EN 13036-4 waarbij gebruik wordt gemaakt van een rubberen zool met een breedte van 76,2 mm. De stroefheid verkregen door het toepassen van een slijtlaag blijkt in praktijd niet duurzaam te zijn. Met name in bochten met boogstralen kleiner dan 350meter worden stroefheidsproblemen ervaren. Flexibele voegovergangen dienen niet te worden toegepast in bochten waarbij de boogstraal gemeten in het hart van de rijstrook met de kleinste straal, kleiner is dan 350m conform RTD1007-4 par 7.7.

Voordat de voegovergang wordt vrijgegeven voor het verkeer dient de gehele massa minimaal tot 45graden te zijn afgekoeld.