6.2.1.2 Zeeg in het kunstwerk

Beschrijving

De relatie tussen het wegalignement, de bovenbouw van het kunstwerk en de verankering van de voegovergang.

 

Uitleg

De hoogtepositie van de voegovergang t.o.v. het beton wordt bepaald door het wegalignement dat over het kunstwerk verloopt. Dit is een belangrijke randvoorwaarde waaraan nauwelijks ‘gesleuteld’ kan worden. De bovenzijde van het betonnen kunstwerk ligt veelal niet evenwijdig aan het wegalignement als gevolg van de vereiste opbuiging in de liggers of het dek en/of boogstralen in het alignement. In de meeste situaties zal een uitvulling op het brugdek nodig zijn die nabij de steunpunten het dikst zal zijn. Het verschil in hoogte tussen de opbuiging in de liggers ten opzichte van de steunpunten wordt beschreven als de zeeg.

 

zeeg

 

 

 

 

 

 

De opbuiging in het brugdek dient te voldoen aan de eisen van de Richtlijnen Ontwerp Kunstwerken (RTD1001) en de NEN-EN15050 (bij prefab). De toleranties op het betonwerk, waaronder de opbuiging van liggers, wordt in NEN-EN15050 beschreven.

Het raakvlak met de verankering van de voegovergangen wordt beïnvloed door de toleranties op het betonwerk. Na het monteren van liggers of het afwerken van de druklaag kan men aan de hand van inmetingen beoordelen of het alignement bijgesteld zal worden. Een belangrijke voorwaarde hierbij is de minimaal benodigde asfaltdikte op het hoogste deel van de constructie dat wordt voorgeschreven in RTD1009. Na het beoordelen van de inmetingen kan het alignement (over relatief grote lengte) iets worden ‘getild’ zodat aan deze minimale asfaltdikte voldoet. Het ’tillen’ van het alignement komt regelmatig voor en resulteert in een hogere positie van de voegovergangconstructie. Bij dit raakvlak met de verankering van de voegovergang is het cruciaal dat de wapening in het kunstwerk en de verankering van de voegovergang goed samenwerken, binnen de randvoorwaarden van het voegontwerp.

 

Risico

  • De positie van de voegovergang met (lus)ankers verhoudt zich ongunstig ten opzichte van de kunstwerkwapening. De samenwerking van de lusankers en de wapening in het kunstwerk is onvoldoende. Er wordt niet voldaan aan de constructieve randvoorwaarden van het onderliggende voegontwerp. De ontwerplevensduur is daarmee ongunstig beïnvloed. Een herstelmaatregel is benodigd.
  • Indien het alignement wijzigt nadat de voegovergang is geproduceerd is het mogelijk dat de vormgeving van de voegovergang niet meer overeenkomt met hetgeen beoogd. T.p.v. de schampranden komt de voegovergang hierdoor te hoog (visueel onaantrekkelijk) of te laag (raakvlak met mantelbuizen) te liggen.

Raakvlak tussen voegovergang en wapening i.r.t. het alignement van de verharding

Wijziging van alignement heeft impact op de vormgeving van de voegovergang t.p.v. de schampranden

 

Beheersmaatregel 1 – optimalisatie voegdetail (voegovergangen met lusankers)

Het principedetail van de voegovergang en de relatie met het kunstwerk voorzien van ruimte voor toleranties. In 2016 heeft PVO in samenspraak met AB-FAB (lid) het principe geoptimaliseerd aan de hand van de laatste inzichten. De meest belangrijke wijziging van het detail ten opzichte van de oudere standaard betreft de ruimte voor toleranties die in de praktijk een rol spelen.

Beheersmaatregel 2 –  variabele druklaagdikte (voegovergangen met lusankers)

De beheersing van dit raakvlak kan ook door gebruik te maken van een variabele druklaagdikte. De zeeg kan in het beton worden verwerkt waardoor de verharding meer constant van dikte is. Door de wapening in het kunstwerk mee te ’tillen’, zal de de positie van de lusankers ten opzichte van de kunstwerkwapening niet veel afwijken. De toleranties spelen in dit geval dus een kleine rol en naar verwachting zullen deze veelal binnen de marges blijven om de juiste samenwerking van de lus met de kunstwerkwapening te borgen.

 

Beheersmaatregel 3 – overige voegovergangen

Bij voegovergangen met lijmankers (concept 1.2b en 3.1), ongewapende voegovergangen (concept 1.4) en flexibele voegovergangen (concept 4) is er geen sprake van een sparing zoals bij voegovergangen met lusankers. In dit geval zal zeeg ook veelal resulteren in een toename van de asfaltdikte ter plaatse van de steunpunten. Het gevolg hiervan is een toename in de hoogte van de voegovergangconstructie met eventuele uitvulling van beton. Eventueel benodigde uitvullingen worden gezien als constructieve uitvullingen. Met haarspelden of stekwapening kan de betonnen rijvloer en het landhoofd onder de voegovergang worden verhoogd. Met name bij flexibele voegovergangen en ongewapende voegovergangen is het belangrijk dat de maximale dikte van het voegproduct niet wordt overschreden. Dit verschilt per product en valt af te leiden uit de Declaration of Performance van het product.

 

Correctieve oplossing (voegovergangen met lusankers)

In het principedetail PVO-PDV-001 wordt een correctieve maatregel weergegeven dat als acceptabele oplossing wordt gezien. Door middel van extra beugels en langsstaven wordt het vakwerkmodel hersteld.

zeeg2

 

 

 

 

 

 

 

 

Documenten

PVO-PDV-001 (eindconcept 5.0) Na presentatie