6.2.8.1 Inleiding

Voor voegovergangen geldt de eis: Het niveau van de aangrenzende verharding dient minimaal gelijk en maximaal 3mm hoger te zijn aan het niveau van de voegovergang (verharding dus niet lager). Er bestaat een verband tussen de vlakheid van de voegovergang t.o.v. de naastliggende verharding en de verankeringsmethode (voornamelijk bij stalen kunstwerken). Middels de juiste verankeringsmethode is het mogelijk om de voegovergang nauwkeurig op hoogte en in de juiste helling te kunnen afstellen.

Tevens dient de voegovergang de door verkeer opgewekte belastingen zonder schade aan zijn verankeringen op te kunnen nemen. Het type aansluiting en de methode van verankeren van de voegovergang op de hoofddraagconstructie is afhankelijk van het onderliggende constructie materiaal.

De verankering van een voegovergang aan een betonnen onderbouw wordt doorgaans gerealiseerd met een betonaanstorting welke verankerd is middels lijmankers of lusankers aan hoofddraagconstructie 5.1.4 Enkelvoudige voegovergangen met randprofielen (concept 1.2)

Bij een stalen onderbouw dient kunstwerk specifiek in het ontwerp de afweging gemaakt te worden tussen een betonnen of een stalen uitvulling.

 

Voor voegovergangen geldt eveneens: Voegovergangen dienen onderliggende constructies te beschermen. Dit houdt in dat na realisatie van een voegovergang de voegconstructie het water dient te keren en af te voeren naar de daarvoor voorziene locatie (kolk, HWA, grindkoffer, maaiveld). De onderliggende beton- of staalconstructie wordt hierdoor gevrijwaard van schade ten gevolge van vocht eventueel in combinatie met dooizouten (natriumchloride, NaCl).

Maar ook tijdens de realisatie geldt dat de onderliggende constructie gevrijwaard dient te blijven van schade. Bijvoorbeeld bij sloopwerkzaamheden of bij het aanbrengen van een verankering in een betonnen constructie dient er geen afbreuk gedaan te worden aan de voorspanning, constructieve wapening en/of tandconstructie.

 

Afhankelijke van het type voegovergang dient voorafgaand aan de realisatie het raakvlak verankering aan onderliggende constructie beschouwd te worden. Grofweg zijn de enkelvoudige voegovergangen in onderstaande subgroepen in te delen:

  • Verankerde voegovergangen met lijmankers (type 1.2b, 1.5, 3.1 tm 3.3);
  • Licht verankerde flexibele voegovergangen (typ 4.1b & 4.2);
  • Onverankerde voegovergangen (type 1.4);
  • Onverankerde flexibele voegovergangen (type 4.1a, 4.1c, 4.1d)

Voor enkelvoudige voegovergangen met lusverankering en meervoudige voegovergangen dienen minimaal dezelfde raakvlakken beschouwd te worden als bij met lijmankers verankerde voegconstructies en worden derhalve hier niet expliciet behandeld.